|
||||||||
|
Violist Ross Couper is alom bekend op Shetland, maar daarbuiten weet ik het niet zo. Nochtans kan je ‘m kennen van bij Peatbog Faeries of als helft van het duo dat hij met Tom Oakes vormt, al geef ik toe dat dat misschien voorbehouden is voor mensen die de hedendaagse Schotse folk van heel dichtbij volgen. Soit, ik mag het nu hebben over de debuutplaat van Couper als leider en naamgever van de vierkoppige band, waarin, naast Couper zelf, ook drummer Paul Jennings, pianist Michael Biggins en melodeonist Sam Mabbett figureren. Voor deze plaat krijgen ze trouwens gastgezelschap in de persoon van bassist Duncan Lyall. Het mag voor sommigen wat vreemd voorkomen dat een plaat van ruim drie kwartier slechts zeven tracks bevat, maar we mogen niet vergeten dat we hier met Schotten te maken hebben: die hebben nogal de gewoonte o, net als veel van hun Ierse collega’s, verschillende melodieën aaneen te rijgen tot een soort suite en die dan per drie of vier één titel mee te geven. Vandaar dus: zeven stuks en de opener daarvan, “Da Clubb” -genaamd naar de heuvel tegenover het huis van papa Couper, bestaat uit drie melodieën, opgehangen aan mensen en de plaatsen waar ze wonen, in casu “Da Clubb”, Dumberton Road” en” Clunie Road”. Een heleboel road dus en vooral een ideale gelegenheid o tien minuten lang het geweldige vakmanschap van deze band in de etalage te zetten. Ik weet niet sinds hoe lang en hoe vaak deze gasten samen spelen, maar feit is, dat ze elkaar blindelings vinden en vlekkeloos aanvoelen: welke ritmewendingen ze ook bedenken, dit is telkens weer zo minutieus uit- en afgewerkt, dat je zou zweren dat deze plaat live opgenomen is, waarna je op slag bedenkt dat je deze band toch wel eens op een podium zou moeten kunnen zien. Een mens mag hopen, toch? Die hoop vermindert alvast niet, na het beluisteren van de prachtige traditionele “Da Delting Bridal March”, opgedragen aan Roos” echtgenote Cara. Ook mama wordt geëerd: de volgende suite, “Reels Af”, wordt afgesloten met “Margaret Robinson’s”, alias moeder Couper, die Ross’ eerste en belangrijkste vioollerares. Ross probeert zich ook zijn vrijgezellenavond (ginds zeggen ze “stag do”) te herinneren in “Trip to Derry”, net zoals hij een reel aan papa Alex opdraagt. Ook die man was van bijzonder belang voor het feit dat Ross in de muziek terecht zou komen (zie “Regenviste”), terwijl “Stoot’s Improvements” een saluut is aan collega-muzikant Chris Stout, die kennelijk in géén tijd de mooiste arrangementen of wendingen weet te bedenken om een nummer beter te maken dan het ooit was. Een vergelijkbaar gegeven lag aan de basis van “Sutherlands”, een geheel van twee nummers, waarvan eentje opgedragen is aan Adam Sutherland, een helaas overleden vriend van Ross en tegelijk een muzikant die hem te zeerste inspireerde. “Natalie’s” is dan weer bedoeld voor Natalie Johnson, supporter n° 1 voor Peatbog Faeries en op die manier mee verantwoordelijk voor het blijvende muzikale avontuur van Ross Couper. Naast het uitmuntende spelplezier lijkt dat mij de essentie van deze plaat: ze is in grote mate gemaakt uit erkentelijkheid tegenover mensen, die (heel) wat betekend hebben in het leven van de violist. Ik vind dat er niks verkeerd is aan dankbaarheid vanwege een artiest, zoals het maar eerlijk en doorleefd klinkt, zoals hier de hele tijd het geval is. Dit is een heel knappe, kleine plaat ! (Dani Heyvaert)
|